Oefenen
Woordvolgorde
1. Vraagzin zonder vraagwoord: de persoonsvorm (werkwoord) staat vooraan.
Voorbeelden:
Gaat het morgen sneeuwen?
Heeft het gisteren gesneeuwd?
2. Hoofdzin: de persoonsvorm staat op plek twee. Andere werkwoorden staan achteraan.
Voorbeelden:
Jan gaat morgen naar Amsterdam.
Morgen gaat Jan naar Amsterdam.
De afgelopen twee weken heeft de familie Jansen op de Veluwe gekampeerd.
Waarom wil je geen vlees eten?
3. Bijzin: werkwoorden staan achteraan.
Voorbeelden:
Heel fijn dat je moeder weer beter is.
In de krant staat dat het morgen mooi weer wordt.
Omdat Jantje stout is geweest, krijgt hij straf.
Wij blijven thuis als het regent.
4. Samengestelde zin: de hoofdzin en bijzin houden elk de eigen woordvolgorde.
Voorbeelden:
Gisteren ben ik niet gekomen, omdat mijn fiets kapot was.
Toen Ruud mij belde, was mijn telefoon offline.